PRESENTATIE VAN HET AMBACHTSWERK

In artistieke creaties doet de mens zich meer dan ooit kennen als “beeld van God”.
Hij realiseert deze taak voor alles door de wonderbare “materie”
van zijn eigen mensheid te vormen
en ook door een scheppende heerschappij uit te oefenen over het hem omringende heelal.
Er bestaat een bijzondere analogie tussen de kunst zichzelf te vormen
en de kunst die wordt uitgeoefend in de omvorming van de materie.
Zowel in de ene taak als in de andere is het uitgangspunt altijd een gave van Boven.
Al heeft de schepping een “inspiratie” nodig,
de geestelijke weg heeft de genade nodig
die de gave is waardoor God zichzelf mededeelt,
ons leven met liefde omringt, onze voetstappen verlicht
en aan de deur van ons hart klopt om er te komen wonen
en het te maken tot de tempel van zijn heiligheid :
“Als iemand Mij liefheeft zal hij mijn Woord bewaren, mijn Vader zal hem liefhebben,
Wij zullen tot hem komen en verblijf bij hem nemen”. Johannes 14,23
God laat zich ontwaren door de aantrekkingskracht die Hij uitoefent en door de heimwee naar de schoonheid.
De artiest leeft in een bijzondere relatie met de schoonheid.
Men kan zelfs zeggen dat de schoonheid “de roeping is die hij van de Schepper heeft gekregen”.
Als men in staat is in de talrijke uitingen van het schone
een straal van de hoogste Schoonheid te ontdekken,
dan wordt de kunst een weg naar God toe.

Redevoering van Johannes Paulus II tijdens de viering van het Jubileum van de Artiesten — 19 februari 2000